In Grip op competenties, ontwikkeling bij jonge kinderen zien en waarderen beschrijft prof. dr. Ferre Laevers samen met co-auteurs Bart Declercq en Wilma van Esch in een voor hen kenmerkende mix van theorie en praktische voorbeelden de tien domeinen waarbinnen mensen zich ontwikkelen.
In het boek belichten ze deze opvatting van leren en ontwikkeling. Ze introduceren ook een kader om ontwikkeling te observeren in tien domeinen: grote (grove) en kleine (fijne) motoriek, taalvaardigheid, beeldende en muzikale expressie, begrijpen van de fysische wereld, begrijpen van de maatschappelijke wereld, sociale competentie, logisch-wiskundig denken, zelfsturing en ondernemingszin, zelfvertrouwen en verbondenheid.
Zij tonen hoe dat in de praktijk werkt, met het portret van twaalf kinderen (van 1 tot bijna 4 jaar). Ze beschrijven hun observaties, duiden welke ontwikkelingsgebieden daarin te onderscheiden zijn én geven een inschatting van de competenties.
Indringende verhalen zijn het, stuk voor stuk. Elk van de portretten roept het unieke op van een persoon-in-ontwikkeling. Van jonge kinderen die hun kracht tonen, maar ook hun worsteling met de uitdagingen die eigen zijn aan ‘leven’.
Een competentiegerichte benadering brengt je dichter bij kinderen. Je ziet het hele plaatje. Je herleidt ze niet tot wat ze (nog) niet goed kunnen, maar je ziet, waardeert en geniet van hun sterktes.
Hierbij geven we je een kindportret cadeau:
Jan
2 jr 6 mnd
Jan is enig kind. Sinds kort zit hij twee dagen op de groep 2- tot 4-jarigen en één dag op de babygroep. Jan is groot voor zijn leeftijd en lijkt zich mentaal en op motorisch vlak wat trager te ontwikkelen dan zijn leeftijdgenoten. Er is nauwe samenwerking met ouders om de aanpak af te stemmen op zijn mogelijkheden.
Observaties
Spelmomenten
Moeder brengt Jan en vertelt enthousiast over hun vakantie aan de begeleider. Wanneer moeder vertelt dat ze naar de Efteling zijn geweest, kijkt Jan ineens op en roept vrolijk: ‘Papier hier!’
Het is winter en het is stormachtig weer buiten. Jan heeft een grote plas gevonden naast de beukenhaag. Hij trekt een blaadje van de haag en gooit het tegen de wind in, in de plas. Althans, dat is zijn bedoeling, maar het blaadje waait weg. Opnieuw loopt hij naar de heg, trekt een blaadje eraf en probeert het in de plas te gooien. Weer waait het blaadje weg. Hij blijft doorgaan en kijkt me vrolijk aan. De blaadjes waaien alle kanten op. Hij lijkt veel plezier te hebben in deze activiteit.
In de straat grenzend aan het speelplein is een takelwagen een ondergrondse afvalcontainer aan het legen. Een groepje jongens hangt aan het spijlenrek en praat druk over wat er gebeurt. Jan probeert ook met zijn voeten op de stang te gaan staan, tussen de spijlen en mee te kijken. Maar het klimmen op het hek kost hem moeite. Hij kijkt me aan, wijst naar de takelwagen en roept een paar keer een woord. Ik herhaal wat hij zegt, maar versta hem niet goed. Hij corrigeert me telkens opnieuw, tot ik het goed zeg: ‘Takelwagen.’
Jan staat voor het bord met de foto’s en haalt zijn foto eraf. ‘Jan’, zegt hij. Dan kijkt hij me aan en wijst nog enkele kinderen aan. De namen zijn nog niet volledig gearticuleerd en kloppend, maar corresponderen wel met de foto’s. Met zijn eigen foto in de hand rent hij door de ruimte. Komt terug. Laat zijn foto weer zien en rent weer weg. Tot de begeleider hem erop wijst dat de foto’s niet van het bord mogen. Jan hangt zijn foto terug.
Fleur is aan het tekenen met wasco. Jan komt erbij zitten en kijkt. Hij pakt ook een krijtje en kleurt op een blad, op de tafel, op de grond. Tijdens verven, kleien en krijten probeert Jan volop uit en kijkt hij verbaasd naar wat er gebeurt. Een druppel op de grond. Verf op zijn hand. Krijt op het papier. Krijt op de grond.
Jan reageert en beweegt vaak vertraagd. Zijn motoriek oogt wat houterig. Hij zoekt contact met andere kinderen maar dat verloopt regelmatig ruwer dan bedoeld.
In de huishoek staat een grote, houten kinderwagen. Jan gooit er wat autootjes in en rent met de kinderwagen door de ruimte. Hij botst tegen tafels en kasten en kiest de smalste weg, tussen twee tafels. Aan de andere kant van de ruimte stopt hij nog wat blokjes in de wagen en rent terug, weer precies door de smalste gang. Dit keer zonder botsen.
Wanneer kralen of puzzels aangeboden worden, kijkt Jan eerst naar andere kinderen die met het materiaal werken. Dan gaat hij het materiaal onderzoeken. En dan gaat hij het proberen. Begeleiders vertellen dat het vaak niet meteen lukt, maar met aanmoediging en kleine instructies lukt het hem wel.
Sinds een poos lezen de begeleiders Jan een boek voor, voorafgaand aan de kringactiviteit. Sinds ze dat in alle rust doen, is hij veel meer betrokken tijdens het voorlezen, volgt hij het verhaal en herhaalt hij woorden.
De begeleiders vertellen dat Jan graag zijn eigen gang gaat. Terwijl de kinderen in de zomer buiten speelden en ravotten met een tuinslang en stromend water, volgde Jan de tuinslang met zijn hand tot aan de heg, waar de slang onder verdween. Daarna volgde hij de slang terug met zijn hand tot aan het koppelstuk. Dat deel tilde hij op en hij bestudeerde het nauwkeurig. Jan verrast de begeleiders regelmatig door zijn ontdekkingen. Terwijl veel kinderen geen weet hebben van twee groepen en verbindende deuren is het Jan met anderhalf al gelukt de deuren te openen en naar de andere groep te wandelen. Ook zijn ouders beamen dat Jan een onderzoeker is. Hij is dol op radio’s, cd-spelers en telefoons. Voor zijn tweede verjaardag kreeg hij een aquarium. Tot grote verbazing van zijn ouders is het hem gelukt het aquarium open te krijgen en met zijn blote handen de visjes te vangen.
Eetmomenten
Jan zit aan tafel, waar hij zelf zijn brood mag smeren. Tijdens het eten valt op dat hij voortdurend woorden noemt en me aankijkt. ‘Appel’ tegen de pot appelstroop. ‘Kaas’ als hij beleg mag aanwijzen. ‘Eten.’ ‘Drinken.’ Als een kind aan de andere tafel begint te huilen, wijst hij en zegt: ‘Huilen.’ ‘Broodje’, wijst hij en hij vraagt de begeleider om een nieuwe boterham. ‘Ine’, zegt hij, terwijl hij haar aanwijst.
Jan heeft gegeten en krijgt een washand om zijn gezicht te poetsen. Hij stopt zijn hand in de washand en poetst zijn gezicht. Daarna wrijft hij over de tafel. ‘Poetsen’, zegt hij tegen de begeleider. Hij ziet een mes onder de tafel liggen. Roept: ‘Mes ligt op de grond.’ Hij glijdt onder de tafel, tussen de poten en dwarsliggers en geeft het mes aan de begeleider. Dan kruipt hij tussen de benen en het houtwerk door om eruit te komen. Het eruit komen gaat niet zo soepel. Het gat lijkt te klein om door te kruipen. Hij ziet dat zijn been er eerst uit moet, maar krijgt zijn voet niet achter de tafelpoot vandaan. Hij kijkt hulpeloos naar de begeleider en doet nog wat pogingen, maar het lukt niet. Voorzichtig pakt de begeleider zijn been en haakt de voet van de tafelpoot los. Dan kruipt Jan eruit.
Tijdens de observatiedagen zat Jan in twee verschillende groepen. In de groep 2- tot 4-jarigen smeerde hij zelf zijn brood en klom hij zelf in de stoel bij het eten. Op woensdag speelt Jan in de jongste groep in verband met het aantal aanwezige kinderen op de locatie. Opvallend is hoe Jan dan niet zelf in de stoel klimt, maar zijn armen heft om opgetild te worden, een boterham laat smeren en meer afhankelijk gedrag laat zien. Hij laat niet merken dat hij het zelf kan en oogt meteen hulpelozer en kleiner dan de dagen ervoor.
Duiding vanuit competenties
Jan voelt zich doorgaans goed (welbevinden). Zijn betrokkenheid is wisselend. Activiteiten waarin hij explorerend bezig kan zijn, boeien hem buitenmate. Tijdens groepsmomenten en het voorlezen is Jan afwezig en dromerig. Deze activiteiten lijken volledig aan hem voorbij te gaan. Activiteiten die vragen om fijne motoriek of inzicht in structuren (kralen/puzzels), motiveren hem duidelijk minder.
De competentie die het meest in het oog springt bij Jan is het begrijpen van de fysische wereld. Jan staat open voor de wereld en toont alerte reacties als iets zijn interesse raakt. Zijn fascinatie van het domein valt op (de bladeren in de wind, de takelwagen, krijt/verf/klei, de tuinslang …) Jan toont in zijn exploratiedrang en onderzoek intuïtief inzicht.
Als het gaat om de omgang met de fysische wereld toont hij een hoge mate van zelfsturing, ondernemingszin en doorzettingsvermogen. Als hij in de babygroep is, toont hij zich eerder hulpeloos.
Jan heeft nog niet zoveel taal tot zijn beschikking, maar is wel taalgeoriënteerd. Hij houdt van spreken en vooral benoemen. Uitzonderlijke woorden pikt hij graag op (takelwagen). Door de dag heen oefent hij woorden en vraagt daarbij om bevestiging en herhaling van de volwassenen om hem heen. Als het woord niet juist herhaald wordt, gaat hij net zolang door tot de begeleider hem goed verstaat.
Jan communiceert niet met de kinderen. Hij speelt naast in plaats van met zijn groepsgenoten. Sociaal gezien lijkt Jan nog erg egocentrisch in zijn spel en contacten. Jan gaat vooral zijn eigen gang en gaat nauwelijks interacties met zijn groepsgenoten aan. Jan communiceert niet of nauwelijks met de kinderen.
De motoriek – groot en klein – is eerder zwak, vergeleken met leeftijdgenoten. Jan beweegt zich houterig en wat onhandig, maar toont hierin wel doorzettingsvermogen. Hij vraagt om hulp, wanneer hij tussen de tafelpoten verstrikt zit en kan het dan zelf. Zijn lichaamsschema lijkt hier minder ontwikkeld. Met de kinderwagen botst hij aanvankelijk, maar even later manoeuvreert hij al behendiger tussen de tafels door. Hij leert vlot bij.
Grip op competenties, ontwikkeling bij kinderen zien en waarderen
Dit kindportret komt uit het boek ‘Grip op competenties, ontwikkeling bij jonge kinderen zien en waarderen’.