leestijd:

Eveline CroneHersenonderzoek zal écht resultaten opleveren waar leraren wat aan hebben, zegt hoogleraar neurocognitieve ontwikkelingspsychologie Eveline Crone. Met MRI-scans onderzoekt ze hoe het lerende kind in elkaar zit.

De Onderzoeksagenda pleit enthousiast voor een sterkere positie van de neurowetenschappen binnen onderwijsonderzoek. Maar dat is geen nieuw idee, toch? Zo hadden we eerder het Decennium van de Hersenen (1992-2002) en daarna het Decennium van Hersenen & Leren (2005-2015).

‘De Onderzoeksagenda bouwt voort op eerder onderzoek, ook al staat dat er niet heel expliciet in. We kunnen zoveel meer bereiken als onderwijs- en hersenonderzoek elkaar vaker opzoeken. Door inzichten te combineren kunnen we stappen maken waar de onderwijspraktijk iets aan heeft.

Het vakgebied is ontzettend jong als je het vergelijkt met vakgebieden die soms al honderden jaren met onderzoek bezig zijn. De hersenen zijn altijd heel interessant geweest voor denkers, psychologen en anderen, alleen kon men niet meten wat daar gebeurde. Sinds zo’n vijftien jaar kunnen we dankzij MRI-technologie in de hersenen van levende individuen kijken. En dat maakt hersenonderzoek zo beloftevol, onder meer voor het onderwijs. Wat ik alleen soms moeilijk vind, is dat de overheid ons steeds dwingt om binnen vijf jaar concrete producten op te leveren.’

Wat is daar moeilijk aan?
‘Zo werkt wetenschap gewoonweg niet. Er wordt vaak gesuggereerd dat we binnen een aantal jaar moeten weten hoe de hersenen van het lerende kind werken. Dat is niet realistisch. Echte ontdekkingen, die meerdere keren worden herhaald, kosten tijd. Maar ik ben hoopvol over de koers die we nu varen. We hebben consistente bevindingen.’

Wat heeft uw eigen onderzoek, het Braintimeproject, opgeleverd?

‘Uniek is dat we meer dan 250 jongeren langere tijd hebben gevolgd, tussen 2011 en 2016. We hebben ze in totaal drie keer gezien, telkens met twee jaar ertussen, en bijvoorbeeld gekeken welke hersengebieden actief zijn als ze een regel leren, zoals bij rekenen of taal.

We keken bijvoorbeeld naar het hersengebied dat reageert op beloningen. We lieten jongeren onder meer een muntenspelletje doen en keken wanneer ze risico’s nemen en wanneer ze op safe spelen. Ze konden niet alleen muntjes winnen en verliezen voor zichzelf, maar ook voor een ander. We ontdekten dat het hersengebied voor beloningen actief wordt als jongeren geld winnen voor zichzelf of iemand die ze aardig vinden, maar juist niet als ze winnen voor iemand die ze niet kennen.

Op basis van diverse hersenmetingen probeerden we ook te voorspellen welke kinderen beter zijn in rekenen of taal. Het bleek dat die metingen een toegevoegde waarde hadden. Zo zagen we dat deelnemers die op tijdstip x meer activiteit hadden in de prefontale cortex – het hersengebied dat belangrijk is voor de rationele gedachtegang – beter zijn in taal en rekenen op tijdstip y: meer activiteit in een vroeg stadium betekende dus een hoger resultaat in een later stadium.

Met deze uitkomsten kun je niet direct iets in de klas. Maar wel komen we zo steeds meer te weten over hoe leerlingen opdrachten uitvoeren en hoe ze er beter in worden.’

U heeft ook naar feedback gekeken.

‘Ja, in een test gaven we kinderen een plusje als ze iets goed doen en een minnetje als ze iets fout doen. Uiteindelijk bleek dat jonge kinderen goed leren van het plusje, dus van positieve feedback. Maar in de adolescentie komt er een switch en gaat het minnetje beter werken, de negatieve feedback (zie ook Didactief, november 2008, red.). Bovendien bleek dat kinderen die beter leren van feedback, en hun hersenen hier intensiever voor gebruiken, twee jaar later beter waren in rekenen en taal.

Op scholen zie je best vaak dat leerlingen een test maken en vervolgens hun cijfer te horen krijgen. Maar daar schiet het kind niet zoveel mee op. Het geeft een leerling veel meer inzicht als je samen bespreekt wat er fout en goed is gedaan. Daar leert het kind meer van.’

Hersenonderzoek bevestigt alleen wat we al weten, zeggen leraren soms. Herkenbaar?

‘Dat hoor ik heel vaak als ik bijvoorbeeld op scholen een lezing geef. Ouders zijn altijd heel blij en dankbaar. Die zeggen: “Nu begrijp ik mijn kind beter.” Terwijl leraren zeggen: “Dit wisten we eigenlijk al.” Maar is niet helemaal waar. Kijk bijvoorbeeld naar het feedbackonderzoek. Er zijn veel wetenschappelijke theorieën die zeggen dat je kinderen juist altijd de negatieve uitkomsten moet geven, dus dat je moet zeggen wat ze fout hebben gedaan. Ons onderzoek ontkracht dat.’

U bent bij een groot publiek bekend geworden met uw boeken over het puberbrein. Kunnen pubers inderdaad niet plannen?

‘Pubers vinden het moeilijk om zich te houden aan een lange-termijn-planning, maar dat inzicht is een eigen leven gaan leiden. Pubers kunnen prima een planning maken en zijn soms inventiever dan een volwassene, maar vervolgens kunnen ze zich er niet aan houden. Ze twijfelen: “Ga ik huiswerk maken of iets met vrienden doen? Ga ik toch even op internet of niet?” Wat je heel vaak ziet, is dat een puber om half elf ‘s avonds ontdekt dat-ie nog drie proefwerken moet leren. Hij heeft dan wel een planning gemaakt, maar is gewoon wat anders gaan doen.’

Hoe kan een leraar hiermee het beste omgaan?

‘Je kunt als leraar jongeren niet met alles aan het handje nemen. Uiteindelijk moeten ze opgroeien tot een volwassen lid van de maatschappij. Ze moeten zelfstandig leren functioneren. Leraren moeten dus schipperen tussen ruimte geven en helpen waar het nodig is.

Dankzij dit soort hersenonderzoek kunnen we steeds beter aangeven wat algemene patronen van het leerproces zijn en wat werkt in een bepaalde levensfase, maar het onderzoek biedt geen handreikingen voor individuele leerlingen.’

U gaat dus niet elke leerling in een MRI-scanner leggen om uit zijn hersenen af te leiden wat voor onderwijs hij nodig heeft?

‘Nee, wij zijn als neurowetenschappers puur op zoek naar de mechanismes achter het leerproces.

Hoe voeren leerlingen bepaalde opdrachten uit? Hoe leren ze beter? Geleidelijk aan komen we steeds meer te weten over welke hersengebieden voorspellend zijn voor het leren. Hersenonderzoek vormt zo een puzzelstukje van alle kennis die er over onderwijs beschikbaar komt.’

Leestips

Eveline Crone geeft ons een aantal leestips mee.

Tip 1

‘Ik zat op een zeker moment mijn e-mail te lezen op de wc en toen dacht ik: dit is niet meer helemaal normaal. Ik ging op zoek naar hoe ik meer balans kon vinden tussen werk en niet-werken, on- en offline zijn. Ik ben verslaafd aan mijn werk. Dat moet ik gewoon toegeven. En dat werk probeer ik te combineren met het leukste gezin van de wereld. Ik heb hele leuke kinderen en een hele leuke man. Maar het is nogal een uitdaging om het allemaal in balans te houden.

Het boek Nooit meer te druk heb ik van mijn schoonmoeder gekregen. Dat was misschien al een signaal dat er iets niet helemaal in orde was. Ik heb ook nog geen tijd gehad om het helemaal te lezen. Maar ik heb al wel stukjes eruit gelezen. Die vond ik amusant, omdat ze erg herkenbaar zijn. Ik weet niet of het een goed boek is voor leraren, misschien meer voor de pubers die immers ook vaak bezeten van social media zijn. Het gaat veel over Facebook en Instagram. Ik zit zelf niet op Facebook, niet omdat ik het niet interessant genoeg vind, maar omdat ik bang ben dat ik het té interessant vind. Ik moet mijzelf een beetje beschermen. Ik ben al zo veel met mijn werk bezig, als ik dan ook nog Facebook als hobby heb, dan kom ik nergens meer aan toe. Ik heb ook tijd nodig om te denken.’

Tony Crabbe, Nooit meer te druk, Een opgeruimd gevoel in een overvolle wereld. Amsterdam: Uitgeverij Luitingh Sijthoff, 2016. € 17,99.

Tip 2

Gedrag in uitvoering is een handzaam en overzichtelijk boek over de ontwikkeling van executieve functies bij kinderen. Een van de schrijvers, Mariette Huizinga, was mijn kamergenoot toen we promoveerden in Amsterdam. Zij is een echte expert op dit vakgebied. Het boek geeft een helder overzicht van de stand van zaken in de wetenschap en biedt tegelijkertijd concrete handvaten voor docenten en ouders.’

Diana Smidts en Mariette Huizinga, Gedrag in uitvoering. Over executieve functies bij kinderen en pubers. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds, 2011. € 19,95.

Tip 3

‘De auteurs van Motivatie binnenstebuiten komen uit de praktijk, maar zijn zeer goed in staat om de nieuwste inzichten in de wetenschap te verwerken in hun boeken. Ik ben altijd onder de indruk hoe zij deze vertaalslag maken, ook op basis van bijvoorbeeld mijn eigen werk. Waar ik als wetenschapper vaak stop, nemen zij het over en komen met uitleg van alledaagse problemen en concrete tips en adviezen.’

Yvonne van Sark en Huub Nelis, Motivatie binnenstebuiten: het geheim achter gemotiveerde pubers, enthousiaste leerlingen en gedreven studenten. Utrecht: Kosmos Uitgevers, 2015. € 20,-.

Eveline Crone is hoogleraar Neurocognitieve ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Leiden. Ze schreef twee populair-wetenschappelijke boeken over haar onderzoek: Het puberende brein (2008) en Het sociale brein van de puber (2012). De afgelopen vijf jaar leidde ze het Braintimeproject, een onderzoek naar de hersenen van jongeren, dat dit voorjaar afliep. 

Dit interview is verschenen in Didactief, oktober 2016.

Bronvermelding

Brein en onderwijs

 

Een artikel van Didactief.

sluiten