leestijd:

Twee weten meer dan één. Samen kunnen leerlingen problemen oplossen waar ze tegenaan lopen. Samenwerken draagt bij aan een positief groepsgevoel, een positieve omgang met elkaar en een betere zelfkennis. Laat je inspireren door deze werkvormen voor teambuilding.

Niet de zwakte van het individu, maar de kracht van het collectief bepaalt het succes

– Marcel van Herpen –

We streven naar een school omgeving waarin leerlingen zich veilig voelen en zich met elkaar verbonden voelen. Dit is een basis om met en van elkaar te kunnen leren. Om samen te kunnen werken is het belangrijk dat leerlingen sociaal vaardig worden. De beste manier om te zorgen dat leerlingen verschillende sociale vaardigheden oefenen is door het onderwijs zo te organiseren dat iedereen de kans krijgt aan bod te komen. Activiteiten die gericht zijn op het versterken van de sociale verbondenheid leveren hieraan een positieve bijdrage.

Activiteiten waarbij je elkaar beter leert kennen en verschillen leert te waarderen. Activiteiten waarbij samenwerken vraagt om probleemoplossend vermogen en onderling vertrouwen. Er ontstaat team verbondenheid en de bereidheid om elkaar onderling te helpen. Samen gaat het beter!

Teamvorming zorgt voor enthousiasme, wederzijds vertrouwen en steun. Op langere termijn levert dit een positieve bijdrage aan (leer)prestaties. Een groep wint aan kracht als de deelnemers voelen dat ze op elkaars steun kunnen rekenen; ze staan aan dezelfde kant.

Hoe zit het in jouw groep? Is het een verzameling leerlingen die toevallig bij elkaar in een lokaal zit? Of is het een groep leerlingen die elkaars talenten en elkaars kwaliteiten benut? En hoe zit het met jouw schoolteam?

Hieronder een greep uit de vele werkvormen en activiteiten voor teambuilding.

Veel plezier!

 

Nieuwe naam

Tijd: 5 – 10 minuten
Aantal leerlingen: hele groep

De leerlingen lopen door elkaar. Iedereen bedenkt een bijvoeglijk naamwoord dat èn iets over hemzelf zegt èn allitereert met zijn naam: Lastige Leo, Ruige Robbie, Blije Bart, Gekke Guusje, etc. Geef voorbeelden. Wanneer leerlingen elkaar tegenkomen, schudden ze handen en stellen zich voor met hun allitererende naam. Na een paar minuten zet je de leerlingen in een kring en laat iedereen een keer vragen: “Hoe heet ik”? De anderen antwoorden, bijv. “Ruige Robbie”! Vervolgens kun je Robbie vragen waarom hij voor ‘ruig’ heeft gekozen, maar houd het kort en houd het luchtig.

 

Rondeteller

Tijd: 10 – 15 minuten
Aantal leerlingen: hele groep

Laat de leerlingen in een cirkel polonaise gaan staan, zonder de handen op de schouders. De leerlingen krijgen een groepsopdracht: jullie maken 10 stappen, daarna draaien jullie een halve slag en doen 9 stappen terug, weer een halve slag draaien en 8 stappen, net zolang totdat jullie bij 0 zijn.

 

Lattenbodem

Tijd: 10 – 15 minuten
Aantal leerlingen: teams van max. 10

Nodig: Een uitvouwbare meetlat, of (duim)stok, van ongeveer 2 meter.
Zet leerlingen om en om aan weerszijden van de stok / lat. Laat ze hun wijsvingers uitsteken en leg daar de stok / lat op. Geef instructie: probeer de lat te laten zakken tot op de grond. Je moet te allen tijde met beide vingers contact houden met de lat en je mag hem niet tussen je vingers klemmen. Jullie mogen erbij praten. Laat de groep het proberen; de kans is groot dat de lat niet omlaag, maar omhoog gaat! Bespreek met de leerlingen na op: waar lopen jullie tegenaan; wat gebeurt er. Maak onderling afspraken hoe je het aan wilt pakken en probeer het nog eens. Je kunt ook de opdracht geven om van de ene naar de andere plek te lopen met de stok / lat.

 

Touwcirkel

Tijd: 10 minuten
Aantal leerlingen: teams van min. 8

Nodig: een stevig touw; lengte afhankelijk van aantal leerlingen

De leerlingen staan in een kring met de gezichten naar het midden. Iedereen houdt hetzelfde touw gestrekt voor zich vast. Het team krijgt verschillende uitdagingen, waarbij het touw niet losgelaten mag worden:
– loop rondjes met de klok mee, en weer terug
– ga allemaal aan het touw naar achteren hangen
– ga allemaal zitten
– en weer staan
– en nu met 1 hand aan het touw zitten en weer gaan staan.

 

3=1

Tijd: 15 minuten
Aantal leerlingen: 3-tallen

Nodig: een voorwerp dat ‘gevonden’ moet worden
Elke leerling in het drietal heeft een rol. Leerling A mag niets zien, leerling B die alleen na mag zeggen wat leerling C zegt, leerling C die de aanwijzingen doorgeeft aan leerling B. Het is de bedoeling dat 2 leerlingen (B en C) helpen om de geblindeerde leerling (A) een voorwerp te laten vinden. Dit voorwerp ligt zichtbaar in de ruimte. Leerling C ziet waar het voorwerp ligt en zegt legen leerling B (die omgedraaid staat en het voorwerp niet ziet liggen) hoe leerling A moet lopen. Vervolgens vertelt leerling B aan leerling A hoe hij moet lopen.

 

Levend doolhof

Tijd: 10-15 minuten
Aantal leerlingen: min. 11

Laat de leerlingen in rijen van 3 achter elkaar gaan staan.

0 0 0
0 0 0
0 0 0

Deze leerlingen blijven stil staan. Dan is er nog 1 leerling de tikker en 1 leerling die getikt wordt. Het ‘spel’ gaat als volgt:

De stilstaande leerlingen houden hun armen horizontaal en opzij. Zo ontstaat er een soort muur waar de tikker en de loper niet doorheen mogen. Ze kunnen wel rennen waar ze niet door armen tegengehouden worden.

De tikker en de loper rennen steeds tussen de stilstaande leerlingen door het ‘doolhof’

1 persoon in het doolhof (of de leerkracht) roept onverwachts ‘links’ of ‘rechts’.

Alle stilstaande leerlingen doen op dit commando een kwartdraai links- of rechtsom. Zo zal het doolhof plotseling veranderen.

Het spel wisselt van tikker en loper wanneer de loper getikt is.

 

Kleedje draaien 

Tijd: 10 – 15 minuten
Aantal leerlingen: min. 11

Nodig: 1 groot kleed of zeil (grootte afhankelijk van aantal leerlingen)
Leg het kleed op de grond en vraag de leerlingen om op het kleed te gaan staan. Geef de opdracht: Probeer het kleed om te draaien zonder dat iemand met zijn voet naast het kleed stapt. Hoe kleiner het kleed, hoe groter de uitdaging voor het team!

sluiten