Janna:“Juf, ik heb thuis een foto gemaakt van mijn kat in de stijl van Rembrandt.
Kijk! Clair-obscur!”
De laatste jaren is er veel aandacht voor woordenschatonderwijs. En terecht! Bijna alles wat wij doen in de klas is verpakt in woorden. Goed woordenschatonderwijs is cruciaal voor het opdoen van kennis in de breedste zin van het woord. Wanneer een kind beschikt over een geringe woordenschat zal het veel moeite hebben met het begrijpen van instructies, verhalen of teksten en met het maken van opdrachten.
Het klinkt heel logisch: als je veel woorden kent, zul je gemakkelijker een tekst of uitleg kunnen begrijpen en onbekende woorden gemakkelijker uit de context kunnen herleiden. Je communiceert vlotter en je kan beter denken. Bovendien is het eenvoudiger om woorden bij te leren. Op elk geleerd woord kun je immers weer voortbouwen met andere woorden.
Taal laten leven
Uit onvrede met de wijze waarop ik mijn lessen woordenschat aanbood, besloot ik het over een andere boeg te gooien. De gehanteerde taalmethode schoot duidelijk tekort en leidde niet tot hoge betrokkenheid. De aangeboden woorden werden voor een groot deel van de klas al als algemeen bekend verondersteld. Het waren bovendien geen belangrijke betekenisdragers in een thematische context, die nodig zijn om de aangeboden lesstof van die week beter te begrijpen.
Ik besloot niet te blijven hangen in gedachten over hoe het anders zou kunnen, maar het daadwerkelijk anders aan te pakken. Ik begon met het zelf samenstellen van woordenlijsten naar aanleiding van een wereldoriënterend of actueel onderwerp. Ik wilde taal laten leven en kinderen een rijk taalmilieu aanbieden waarin ze geprikkeld worden om nieuwe woorden te leren en daardoor kennis op te doen. Ik wilde een taalomgeving creëren waarin kinderen aan het einde van een thema vol trots kunnen laten zien wat het hen heeft opgeleverd.
Een grote inspiratiebron hiervoor was de theorie van Van den Nulft en Verhallen (2002). In hun praktijkboek “Met woorden in de weer” hebben zij perfect beschreven welke stappen je kunt zetten om goed woordenschatonderwijs te geven. Hun aanpak is gericht op de verbetering van leerkrachtvaardigheden. Deze manier van werken is uitstekend toepasbaar in het ErvaringsGericht Onderwijs en kan naadloos aansluiten op de vijf betrokkenheidsverhogende factoren.
De vijf betrokkenheidsverhogende factoren in de praktijk
Om taal echt te kunnen laten leven, duik ik minimaal twee weken in een thema en probeer ik zoveel mogelijk (taal)activiteiten tijdens het contractwerk aan te laten sluiten op dat thema. Ik zoek ook de combinatie met wereldoriëntatie en expressievakken. Kinderen krijgen dan echt de kans om de woorden “uit te proberen” en te “ervaren”. Ze oefenen nu niet alleen op papier, maar ik probeer juist ook hun mondelinge en beeldende vaardigheden te stimuleren.
Tijdens het thema `Rembrandt` hebben de kinderen eerst foto´s van elkaar genomen en daar vervolgens houtskoolportretten van gemaakt. Behalve dat het prachtige tekeningen heeft opgeleverd, hebben de kinderen ook de woorden: (zelf)portret, schets, model en poseren gesemantiseerd.
De kinderen krijgen de mogelijkheid een informatieve tekst te schrijven, of een gedicht, een lied, een toneelstuk. Het wekelijkse debat sluit aan op het thema, evenals het maken van beeldverhaal, een knutselwerk of een mindmap. Ik stel vooraf de eis aan de kinderen om de aangeboden woorden te gebruiken, zodat ik kan “controleren” of de kinderen de woorden kennen en in een juiste context weten te plaatsen. Ik zie zo prima of ik de woorden nog een keer extra moet “uitleggen” of “uitbeelden”.
Om te voldoen aan de kerndoelen voor schriftelijk en mondeling taalonderwijs, stel ik wekelijks enkele taalopdrachten verplicht.
Meike: “Rembrandt koos op school zeker altijd voor het atelier schilderen.”
Ik heb een grote woordmuur in de klas waarop de woorden goed zichtbaar zijn. Kinderen kunnen hier continu op kijken en dat is nodig om de woorden goed te kunnen inprenten. Bovendien biedt het steun voor de verschillende activiteiten tijdens het contractwerk, waar kinderen de gelegenheid krijgen om de woorden “uit te proberen”. De klas wordt actief betrokken bij het vormgeven van de woordmuur. Zij gaan zelf op zoek naar plaatjes, afbeeldingen of voorwerpen bij de woorden of breiden de woordmuur uit door woorden te koppelen aan andere woorden en zo betekenisverbindingen te leggen. Ik maak het mee dat kinderen zelf op zoek gaan naar de Engelse betekenis van de woorden en die erbij hangen.
Elk thema sluit ik af met een taalfeestje. Elk kind presenteert één ding waar hij of zij de afgelopen weken aan heeft gewerkt en trots op is. De een draagt een zelfgeschreven lied of gedicht voor, de ander leest een stuk uit zijn informatieve tekst of toont zijn beeldverhaal. De vormgeving van het taalfeestje varieert en ontstaat in samenspraak met de groep. De ene keer richten wij een tentoonstelling of een museum in en nodigen ouders of andere groepen uit om te komen kijken en luisteren. Een andere keer presenteren de kinderen aan elkaar, in groepjes, of voor de hele klas.
Wanneer kinderen thuis aan de keukentafel het onderwerp bij hun ouders onder de aandacht brengen, weet ik dat ik de kinderen heb weten te raken. Zij hebben het over de woorden gehad en hebben daarmee zichzelf in de gelegenheid gesteld hun kennis te vergroten.
Sven: “Ik weet waarom er in het atelier van Rembrandt zo weinig licht is. Vroeger moest je belasting betalen voor het aantal ramen in een huis, net zoals dat je nu betaalt voor energie. Toen hij net begon was hij nog niet zo rijk, dus zal hij ook niet zoveel ramen hebben gehad. We hebben het erover gehad onder het eten en dit wist mijn moeder.”
Thijs: “Mag ik even op Google Earth kijken? Ik was thuis het jeugdjournaal aan het kijken en toen zag ik dat je nu via GoogleEarth in het Rijksmuseum kan lopen. Je kan helemaal inzoomen op de Nachtwacht! Kijk, juf! Je kunt zien hoe grof het geschilderd is, je ziet de strepen van de penseel nog… Het lijkt van dichtbij helemaal niet op een kraag… Misschien kunnen we dit straks aan de rest van de klas laten zien?!”
Het vraagt van de leerkracht wel enige oefening om gevoel te krijgen voor welke woorden en woordgroepen bij welk leerjaar horen. Wil je tot fundamenteel leren komen, dan moet het merendeel van de groep niet bekend zijn met het woord. Om de didactiek goed in de vingers te krijgen, dient de leerkracht te investeren. De beloning mag er zijn: Het leren van woorden en het opdoen van kennis is nog nooit zo leuk geweest! En het overbrengen van dat enthousiasme bij de kinderen is voor mij alle tijdsinvestering meer dan waard!
Nulft, D. van den, Verhallen, M. (2002) Met woorden in de weer: praktijkboek voor het basisonderwijs. Bussum: Coutinho.
Marieke Jansen-Kellendonk
Leerkracht groep 7
O.b.s. de Bonckert
Dit artikel is afkomstig uit Egoscoop themanummer Taal (jaargang 15, nummer 4, juni 2011). Dit volledige themanummer is te bestellen op aanvraag.